EERSTE GROEITE. Eerste schoone groeite Van mijn zware moeite, Rust nog in uw polk. Meer ben ik verschuldigd Dan dit luttel handvol Aan het hongrend volk. Weinig mag ik schenken Eer, na duister denken, Klaarderziende zorg Mild vermenigvuldigt Wat ik in mijn planttijd In den grond verborg. Niet voor goed begraven Zijn de vrome gaven Die ik donker dek. Laat op bloem en bollen Stedeling geen acht slaan, Landman weet de plek. Daar ten herfsttijd rapen Kerngezonde knapen Rijp genot en nut, Talrijk als de knollen Die gij met den riek steekt, Grijsaard, vóor uw hut. 32 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.